Abstract
Het Gerechtshof Den Haag past in de zaak Bart van U. een criterium voor ontoerekenbaarheid toe, op grond waarvan ontbrekend inzicht in de wederrechtelijkheid
van het feit tot ontoerekenbaarheid kan leiden. Dit criterium is bekritiseerd, onder
andere omdat het lijkt uit te sluiten dat ontbrekend inzicht in de morele ongeoorloofdheid van het feit tot ontoerekenbaarheid leidt. In dit artikel wordt – mede aan
de hand van het internationale debat over dit onderwerp – betoogd dat het hof het
wederrechtelijkheidscriterium te beperkt interpreteert, namelijk als de vervulling
van een delictomschrijving. Een ruimere interpretatie die aansluit bij het element
wederrechtelijkheid, maakt het mogelijk om ook morele oordelen van de psychisch
gestoorde verdachte in de beoordeling van ontoerekenbaarheid te betrekken.
van het feit tot ontoerekenbaarheid kan leiden. Dit criterium is bekritiseerd, onder
andere omdat het lijkt uit te sluiten dat ontbrekend inzicht in de morele ongeoorloofdheid van het feit tot ontoerekenbaarheid leidt. In dit artikel wordt – mede aan
de hand van het internationale debat over dit onderwerp – betoogd dat het hof het
wederrechtelijkheidscriterium te beperkt interpreteert, namelijk als de vervulling
van een delictomschrijving. Een ruimere interpretatie die aansluit bij het element
wederrechtelijkheid, maakt het mogelijk om ook morele oordelen van de psychisch
gestoorde verdachte in de beoordeling van ontoerekenbaarheid te betrekken.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | 61 |
Pages (from-to) | 801-814 |
Number of pages | 14 |
Journal | Delikt en Delinkwent |
Volume | 2019 |
Issue number | 10 |
Publication status | Published - 2019 |