TY - CONF
T1 - Vrouwen met stijl. Vier penseelprinsessen in Hingene
AU - Wiertz, Wendy
PY - 2013/11/8
Y1 - 2013/11/8
N2 - ‘Das ist aber eben das Wesen der Dilettanten, dass sie die Schwierigkeiten nicht kennen, die in einer Sache liegen, und dass sie immer etwas unternehmen wollen, wozu sie keine Kräfte haben’ (Goethe). Doorheen de negentiende eeuw kreeg het dilettantisme een negatieve bijklank en tegen het einde van de eeuw was er een duidelijk statusverschil tussen professionele en amateurkunstenaars. De term amateur werd verbonden met een laag niveau, gebrek aan toewijding en geassocieerd met de hobby’s van vrouwen uit de adel en bourgeoisie. Deze vrouwen hadden door hun afkomst allemaal leren tekenen en schilderen, maar omwille van diezelfde achtergrond was het voor hen erg moeilijk om een beroepscarrière als kunstenares te ontplooien en bleven ze vaak (noodgedwongen) amateurkunstenares. De vraag is hoe ze omgingen met dit spanningsveld: enerzijds mochten ze als vrouw vanuit hun positie geen betaald werk hebben, anderzijds werd er neergekeken op amateurs. Deze vraag wordt getoetst aan de hand van de positie die een dynastie van amateurkunstenaressen, Emilie d’Ursel (1782-1849), Pauline de Ludre-Frolois (1828-1877), Antonine de Mun (1849-1931) en Riri d’Ursel (1875-1934), innamen in de kunstwereld. Samen overspanden deze vrouwen een periode van de laat-achttiende eeuw tot en met de eerste decennia van de twintigste eeuw. Dit laat toe om verschillen en gelijkenissen op te merken.
AB - ‘Das ist aber eben das Wesen der Dilettanten, dass sie die Schwierigkeiten nicht kennen, die in einer Sache liegen, und dass sie immer etwas unternehmen wollen, wozu sie keine Kräfte haben’ (Goethe). Doorheen de negentiende eeuw kreeg het dilettantisme een negatieve bijklank en tegen het einde van de eeuw was er een duidelijk statusverschil tussen professionele en amateurkunstenaars. De term amateur werd verbonden met een laag niveau, gebrek aan toewijding en geassocieerd met de hobby’s van vrouwen uit de adel en bourgeoisie. Deze vrouwen hadden door hun afkomst allemaal leren tekenen en schilderen, maar omwille van diezelfde achtergrond was het voor hen erg moeilijk om een beroepscarrière als kunstenares te ontplooien en bleven ze vaak (noodgedwongen) amateurkunstenares. De vraag is hoe ze omgingen met dit spanningsveld: enerzijds mochten ze als vrouw vanuit hun positie geen betaald werk hebben, anderzijds werd er neergekeken op amateurs. Deze vraag wordt getoetst aan de hand van de positie die een dynastie van amateurkunstenaressen, Emilie d’Ursel (1782-1849), Pauline de Ludre-Frolois (1828-1877), Antonine de Mun (1849-1931) en Riri d’Ursel (1875-1934), innamen in de kunstwereld. Samen overspanden deze vrouwen een periode van de laat-achttiende eeuw tot en met de eerste decennia van de twintigste eeuw. Dit laat toe om verschillen en gelijkenissen op te merken.
M3 - Abstract
T2 - Vrouwen met stijl
Y2 - 8 November 2013 through 8 November 2013
ER -