Soortenbescherming in de Wet natuurbescherming

Research output: Non-textual formWeb publication/siteOther research output

Abstract

De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) nadert met rasse schreden. Met name in het soortenbeschermingsregime leidt de nieuwe wet tot een aantal belangrijke veranderingen. Dit artikel gaat in op de gevolgen van deze veranderingen voor ruimtelijke ingrepen.
De wetgever heeft er voor gekozen om de taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen te decentraliseren naar de provincies. Dat betekent dat de provincies, evenals bij het regime voor beschermde gebieden reeds het geval was, onder de Wnb ook primair verantwoordelijk zijn voor het soortenbeschermingsregime. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid nog bij de Minister van Economische Zaken.

De wet onderscheidt drie categorieën soorten, namelijk 1) vogels, 2) soorten die ingevolge de Habitatrichtlijn en deels de verdragen van Bonn en Bern moeten worden beschermd, en 3) andere soorten opgenomen in de Bijlage bij de wet. Alle verdere soorten worden alleen beschermd door de zorgplicht. Voor de twee eerstgenoemde categorieën soorten heeft de wetgever aansluiting gezocht bij de verbodsbepalingen in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Dit heeft tot gevolg dat vooral opzettelijk verrichte handelingen worden verboden. De uitleg die aan het opzetvereiste wordt gegeven is daardoor nog meer van belang dan onder de Flora- en faunawet (Ffw). Opzettelijk handelen omvat in ieder geval doelgericht handelen. Echter, ook gevallen waarin men weet of het waarschijnlijk is dat een met een andere doelstelling verrichte handeling verstoring of beschadiging van dieren, planten of hun leefomgeving tot gevolg zal hebben en dat voor lief neemt zijn als opzet te kwalificeren. De Europese en nationale jurisprudentie over het opzetvereiste geven richting aan de uitleg van het begrip. Dit is mede van belang voor het beschermingsregime voor de andere soorten. Voor deze soorten zien de verbodsbepalingen ook op opzettelijk verrichte handelingen. Wel zijn minder handelingen verboden dan ten aanzien van de Europees en internationaal beschermde soorten.

Ook de mogelijkheden om een uitzondering te maken op de verboden, verschillen per categorie. Ook hier geldt dat voor de onder 1) en 2) genoemde soorten aansluiting is gezocht bij het regime uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dat betekent dat, om uitzondering te maken op de voor deze soorten geldende verbodsbepalingen door middel van een vrijstelling of ontheffing, aan drie randvoorwaarden moet zijn voldaan. Allereerst moet komen vast te staan dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan een inbreuk op de verbodsbepalingen. Daarnaast mag de staat van instandhouding van een soort niet verslechteren. Ten slotte mag een uitzondering alleen worden toegestaan vanwege een van de limitatief omschreven gronden die rechtstreeks aan de Europese richtlijnen zijn ontleend. Voor andere soorten geeft de wet ruime mogelijkheden om toestemming te verlenen voor inbreuken op de verbodsbepalingen.

Nieuw in de Wnb is dat de hiervoor besproken verbodsbepalingen niet van toepassing zijn op handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel die met het oog op de bescherming van Natura 2000-gebieden worden genomen. Ook handelingen die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een Natura 2000-beheerplan, of bijv. overeenkomstig een programmatische aanpak zijn uitgezonderd van de verbodsbepalingen. Laatstgenoemde handelingen moeten wel aan de uitzonderingsgronden uit het soortenbeschermingsregime worden getoetst. De Wnb kent daarnaast ook de specifieke vrijstelling met gedragscode.
Original languageDutch
PublisherDigitaal Magazine Wet natuurbescherming, Berghauser Pont
Publication statusPublished - 2016

Cite this