Abstract
Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant, die eigenaar is van het perceel, eveneens als overtreder van het gebruiksverbod kon worden aangemerkt. Het college was derhalve bevoegd ter zake handhavend op te treden, ook ten aanzien van appellant. Op grond van art. 23 van de planvoorschriften is immers ook het laten gebruiken van gronden op een wijze of voor een doel, strijdig met de bestemming ingevolge het plan verboden. Daaronder is ingevolge het algemeen spraakgebruik tevens begrepen het niet (verder) verhinderen van genoemd gebruik, zoals het daarin berusten na ervan kennis te hebben gekregen. Uit de stukken is gebleken dat het college nadat hem van het verboden gebruik was gebleken in overleg is getreden met
appellant om hem ertoe te bewegen een middel in te zetten waarmee aan de illegale situatie een einde kon worden gemaakt, waarbij met name het uitbrengen van een dagvaarding met het oog op een civiel kort geding is genoemd. Uit een brief van appellant van 8 augustus 2002, waarin zijn zienswijze is neergelegd naar aanleiding van een voornemen van het college om tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan, blijkt dat appellant weliswaar ook een einde van de
illegale situatie wenste maar de optie van het uitbrengen van bedoelde dagvaarding verwierp. Naar het oordeel van de Afdeling wordt onder deze omstandigheden het handelen van appellant door het verbod tot het ‘laten gebruiken’ in art. 23 van de planvoorschriften bestreken. In art. 23 van de planvoorschriften zijn bovendien geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat het college prioriteit had moeten geven aan een rechtstreekse handhavingsactie
jegens de stadsnomaden.
appellant om hem ertoe te bewegen een middel in te zetten waarmee aan de illegale situatie een einde kon worden gemaakt, waarbij met name het uitbrengen van een dagvaarding met het oog op een civiel kort geding is genoemd. Uit een brief van appellant van 8 augustus 2002, waarin zijn zienswijze is neergelegd naar aanleiding van een voornemen van het college om tot het opleggen van een last onder dwangsom over te gaan, blijkt dat appellant weliswaar ook een einde van de
illegale situatie wenste maar de optie van het uitbrengen van bedoelde dagvaarding verwierp. Naar het oordeel van de Afdeling wordt onder deze omstandigheden het handelen van appellant door het verbod tot het ‘laten gebruiken’ in art. 23 van de planvoorschriften bestreken. In art. 23 van de planvoorschriften zijn bovendien geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat het college prioriteit had moeten geven aan een rechtstreekse handhavingsactie
jegens de stadsnomaden.
Original language | Undefined/Unknown |
---|---|
Number of pages | 4 |
File no. | 200400599/1 |
Finished | 10/11/04 |
Publication status | Published - 10 Nov 2004 |
Publication series
Name | Administratiefrechtelijke beslissingen |
---|---|
Volume | 457 |