Abstract
Genesis, hoofdstuk 27, tekent Esau als een impulsieve en tragische figuur. Hij lijkt in zijn voorliefde voor het land en de jacht het meeste op zijn vader Isaak, maar wordt tegengewerkt door zijn moeder, waardoor hij op knullige wijze zijn eerstgeboorterecht verspeelt. De zegen die Isaak nog voor hem heeft, belooft weinig goeds voor de relatie met Jakob/Israël: ‘Van je zwaard zul je leven, / en je broer zul je dienen. / Maar als je je losrukt, / schud je zijn juk van je nek’ (Genesis 27, 40, Willibrordvertaling 1995). Hoe wordt dit thema in de rabbijnse literatuur uitgewerkt? Is Esau een slecht mens, en zijn zijn kinderen dat dus ook?
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 65-69 |
Number of pages | 5 |
Journal | Schrift |
Volume | 46 |
Issue number | 2 |
Publication status | Published - 2014 |