Abstract
De Europese Unie (EU) heeft met een groot aantal derde staten internationale handelsakkoorden gesloten in de uitoefening van haar exclusieve bevoegdheid inzake het gemeenschappelijk handelsbeleid. De vraag rijst daarbij of er internationaalrechtelijke en mensenrechtelijke beperkingen zijn aan dit proces: kan de EU dergelijke akkoorden wel sluiten wanneer de contractspartij de
mensenrechten schendt of een volk het recht op zelfbeschikking ontzegt? Meer concreet moest het Gerecht van de EU zich recent uitspreken over de rechtmatigheid van het in 2012 gesloten akkoord tussen de EU en Marokko
over de vrijmaking van de handel in landbouw- en visserijproducten, en in het bijzonder over de toepassing van dit akkoord op producten afkomstig uit de Westelijke Sahara. De Westelijke Sahara wordt sinds 1975 bezet door Marokko, en Marokko zou daarbij de rechten van de inheemse bevolking (de Sahrawi) miskennen. Het Gerecht was van oordeel dat de Raad van de EU beter had moeten
onderzoeken of het handelsakkoord niet onrechtstreeks de ontginning van natuurlijke rijkdommen in de Westelijke Sahara ten nadele van de inheemse bevolking bevorderde. De beslissing kan ook consequenties hebben voor andere
EU-handelsakkoorden: het Gerecht draagt de Raad van de EU immers in algemene zin op een mensenrechtelijke impactanalyse door te voeren alvorens een handelsakkoord met een derde land te sluiten.
In deze annotatie beschrijf ik eerst kort de status van de Westelijke Sahara (deel 1) en identificeer ik de krachtlijnen van de beslissing van het Gerecht (deel 2). Hierop volgt een kritische bespreking van de beslissing, waarbij ik met name aandacht besteed aan de gevolgen van de internationaalrechtelijke verplichting tot niet-erkenning van illegale territoriale situaties voor de handelsbetrekkingen van de EU (deel 3).
mensenrechten schendt of een volk het recht op zelfbeschikking ontzegt? Meer concreet moest het Gerecht van de EU zich recent uitspreken over de rechtmatigheid van het in 2012 gesloten akkoord tussen de EU en Marokko
over de vrijmaking van de handel in landbouw- en visserijproducten, en in het bijzonder over de toepassing van dit akkoord op producten afkomstig uit de Westelijke Sahara. De Westelijke Sahara wordt sinds 1975 bezet door Marokko, en Marokko zou daarbij de rechten van de inheemse bevolking (de Sahrawi) miskennen. Het Gerecht was van oordeel dat de Raad van de EU beter had moeten
onderzoeken of het handelsakkoord niet onrechtstreeks de ontginning van natuurlijke rijkdommen in de Westelijke Sahara ten nadele van de inheemse bevolking bevorderde. De beslissing kan ook consequenties hebben voor andere
EU-handelsakkoorden: het Gerecht draagt de Raad van de EU immers in algemene zin op een mensenrechtelijke impactanalyse door te voeren alvorens een handelsakkoord met een derde land te sluiten.
In deze annotatie beschrijf ik eerst kort de status van de Westelijke Sahara (deel 1) en identificeer ik de krachtlijnen van de beslissing van het Gerecht (deel 2). Hierop volgt een kritische bespreking van de beslissing, waarbij ik met name aandacht besteed aan de gevolgen van de internationaalrechtelijke verplichting tot niet-erkenning van illegale territoriale situaties voor de handelsbetrekkingen van de EU (deel 3).
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 208-211 |
Number of pages | 4 |
Journal | Ars Aequi |
Volume | 2016 |
Issue number | 3 |
Publication status | Published - Mar 2016 |
Keywords
- bezetting
- Europese Unie
- gemeenschappelijk handelsbeleid
- internationale handelsakkoorden
- Marokko
- mensenrechtenbescherming
- Polisario
- Sahrawi
- Westelijke Sahara