Abstract
Sinds het verschijnen van de Richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken in 2012 is er onder
gedragsdeskundigen discussie over het aantal graden van toerekeningsvatbaarheid. Traditioneel werd in
Nederland een vijfpuntsschaal gehanteerd: toerekeningsvatbaar, licht verminderd, verminderd, sterk verminderd toerekeningsvatbaar, en ontoerekeningsvatbaar. De richtlijn verving deze indeling door een driepuntsschaal met slechts één middencategorie: verminderde toerekeningsvatbaarheid. Onlangs werd door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, na consultatie en debat, het aantal graden van
toerekeningsvatbaarheid definitief vastgesteld op drie. Maar wat is, nog afgezien van de drie- dan wel vijfpuntsschaal, überhaupt de juridische zin van het gebruik van ‘verminderde’ toerekeningsvatbaarheid? Dit
artikel analyseert en evalueert nut en noodzaak van de verminderde toerekeningsvatbaarheid binnen het
Nederlandse strafrecht.
gedragsdeskundigen discussie over het aantal graden van toerekeningsvatbaarheid. Traditioneel werd in
Nederland een vijfpuntsschaal gehanteerd: toerekeningsvatbaar, licht verminderd, verminderd, sterk verminderd toerekeningsvatbaar, en ontoerekeningsvatbaar. De richtlijn verving deze indeling door een driepuntsschaal met slechts één middencategorie: verminderde toerekeningsvatbaarheid. Onlangs werd door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, na consultatie en debat, het aantal graden van
toerekeningsvatbaarheid definitief vastgesteld op drie. Maar wat is, nog afgezien van de drie- dan wel vijfpuntsschaal, überhaupt de juridische zin van het gebruik van ‘verminderde’ toerekeningsvatbaarheid? Dit
artikel analyseert en evalueert nut en noodzaak van de verminderde toerekeningsvatbaarheid binnen het
Nederlandse strafrecht.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | 262 |
Pages (from-to) | 262-310 |
Journal | Nederlands juristenblad |
Volume | 2017 |
Issue number | 5 |
Publication status | Published - 2017 |