Abstract
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch: Voordat het hof vragen gaat stellen, moet het hof ingaan op een andere kwestie waarop u in de door mij laatst genoemde verklaring hebt gewezen, namelijk het afweegverbod. Met betrekking tot de vraag of bezwaren voldoende concreet en voldoende zwaarwegend zijn, wijst het hof op de conclusie van advocaat-generaal B.F. Keulen van 10 maart 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:219) (…). De advocaat-generaal ziet in de formulering ‘voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren’ een vernieuwing en leidt af dat er ruimte is voor een rechterlijke toetsing van bedenkingen. Er is dus sprake van een juridisch punt omtrent de vraag of er wel een afweegverbod is.
Gerechtshof citeert advocaat-generaal B.F. Keulen:
‘Uit deze overweging (in het arrest van 19 februari 1980) kan worden afgeleid dat de rechter het gewicht van het bezwaar niet heeft te beoordelen. Uit de overweging die Uw Raad in het arrest van 17 december 2019 heeft geformuleerd, kan worden afgeleid dat Uw Raad van de rechter vraagt, te beoordelen of bezwaren voldoende zwaarwegend zijn. Uit de geciteerde overwegingen blijkt niet wat Uw Raad tot deze bijstelling heeft gebracht. Het kan zijn dat Uw Raad anno 2019 minder gewicht is gaan hechten aan de wetsgeschiedenis van de Leerplichtwet 1969. Het kan ook zijn dat Uw Raad deze wetsgeschiedenis anders is gaan lezen.
Dat Uw Raad van de rechter verlangt dat hij nagaat of de bedenkingen “voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren betreffen die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden” lijkt mij derhalve te verenigen met de wetsgeschiedenis en de redactie van de wet. Inhoudelijk lijkt deze rechterlijke toets van de bezwaren mij gelukkig, gegeven de zwaarwegende belangen die met schoolbezoek gemoeid zijn.’
Tegen deze achtergrond zal het hof onderzoek doen naar uw bedenkingen.
Hoge Raad: Het hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte aangevoerde bezwaren in algemeenheden zijn blijven steken en onvoldoende concreet en onvoldoende zwaarwegend zijn voor een geslaagd beroep op de in artikel 5, aanhef en onder b, Lpw bedoelde vrijstelling. Dat oordeel getuigt (…) niet van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de beoordelingsruimte die de rechter toekomt bij de toetsing of sprake is van overwegende bedenkingen.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de vragen die het hof heeft gesteld enkel ertoe strekten te komen tot een goed begrip van wat door of namens de verdachte ter terechtzitting werd aangevoerd.
Gerechtshof citeert advocaat-generaal B.F. Keulen:
‘Uit deze overweging (in het arrest van 19 februari 1980) kan worden afgeleid dat de rechter het gewicht van het bezwaar niet heeft te beoordelen. Uit de overweging die Uw Raad in het arrest van 17 december 2019 heeft geformuleerd, kan worden afgeleid dat Uw Raad van de rechter vraagt, te beoordelen of bezwaren voldoende zwaarwegend zijn. Uit de geciteerde overwegingen blijkt niet wat Uw Raad tot deze bijstelling heeft gebracht. Het kan zijn dat Uw Raad anno 2019 minder gewicht is gaan hechten aan de wetsgeschiedenis van de Leerplichtwet 1969. Het kan ook zijn dat Uw Raad deze wetsgeschiedenis anders is gaan lezen.
Dat Uw Raad van de rechter verlangt dat hij nagaat of de bedenkingen “voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren betreffen die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden” lijkt mij derhalve te verenigen met de wetsgeschiedenis en de redactie van de wet. Inhoudelijk lijkt deze rechterlijke toets van de bezwaren mij gelukkig, gegeven de zwaarwegende belangen die met schoolbezoek gemoeid zijn.’
Tegen deze achtergrond zal het hof onderzoek doen naar uw bedenkingen.
Hoge Raad: Het hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte aangevoerde bezwaren in algemeenheden zijn blijven steken en onvoldoende concreet en onvoldoende zwaarwegend zijn voor een geslaagd beroep op de in artikel 5, aanhef en onder b, Lpw bedoelde vrijstelling. Dat oordeel getuigt (…) niet van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de beoordelingsruimte die de rechter toekomt bij de toetsing of sprake is van overwegende bedenkingen.
Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de vragen die het hof heeft gesteld enkel ertoe strekten te komen tot een goed begrip van wat door of namens de verdachte ter terechtzitting werd aangevoerd.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | 358 |
Pages (from-to) | 2811-2821 |
Journal | AB Rechtspraak Bestuursrecht |
Volume | 2022 |
Issue number | 46 |
Publication status | Published - 2022 |