Abstract
In het onderzoek staat een actuele en voor de Nederlandse rechtspraktijk zeer relevante vraag centraal: wat is de optimale rechtsvorm voor de samenwerking tussen beroepsbeoefenaren? De aanleiding voor dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds wordt zij gevormd door de ontwikkelingen rondom (de intrekking van) Wetsvoorstel titel 7.13 BW en anderzijds door de discussie over de bruikbaarheid van de maatschap als rechtsvorm voor samenwerkende beroepsbeoefenaren. Deze discussie wordt gevoed door de tendens dat beroepsbeoefenaren, voorheen (en van oudsher) samenwerkend in een maatschap, op zoek gaan naar alternatieve rechtsvormen voor hun samenwerkingsverband.
Zowel ten aanzien van aansprakelijkheid(sbeperking) als op het gebied van juridische organisatiestructuur wordt de maatschap als rechtsvorm in toenemende mate als ontoereikend en niet eigentijds ervaren. Bovendien betekent de intrekking van het Wetsvoorstel titel 7.13 dat er, ondanks het initiatief tot het ontwerp van een nieuw (concept)wetsvoorstel door de Werkgroep Personenvennootschappen, op korte termijn geen verandering zal komen. Als gevolg hiervan zoeken beroepsbeoefenaren hun heil in andere (zowel Nederlandse als buitenlandse) rechtsvormen. Het is echter de vraag is of die wel geschikt zijn om de samenwerking door beroepsbeoefenaren toereikend vorm te geven. In haar onderzoek gaat de schrijfster op zoek naar antwoorden op deze vraag.
Bij het zoeken naar die antwoorden maakt zij een uitgebreide, nauwgezette en heldere analyse van de in Nederland beschikbare en geschikte rechtsvormen voor (samenwerkende) beroepsbeoefenaren. Zij toetst deze rechtsvormen aan een drietal factoren die een belangrijke rol spelen bij de keuze voor een rechtsvorm.
Dit zijn: (het kunnen beperken van) aansprakelijkheid, fiscaliteit en juridische organisatiestructuur. Daarnaast beschrijft zij aan de hand van dezelfde keuzefactoren – ter inspiratie en oriëntatie – een aantal buitenlandse rechtsvormen die speciaal zijn ontworpen voor de samenwerking in het beroep.
Van der Waals beschrijft wat zij in haar onderzoek verstaat onder ‘het beroep’, welke beroepsgroepen in het onderzoek betrokken worden, wat het begrip ‘samenwerking’ inhoudt en welke rechtsvormen in het onderzoek met elkaar worden vergeleken. Tevens licht zij de verschillende keuzefactoren nader toe. Speciale aandacht is er voor de aansprakelijkheidsrisico’s die beroepsbeoefenaren lopen. De schrijfster gaat na in hoeverre deze risico’s kunnen worden beperkt bij het gebruik van een bepaalde rechtsvorm. Ook de fiscale gevolgen worden besproken. Aan de hand van de levensloop van een rechtsvorm, bespreekt Van der Waals vervolgens het specifieke rechtskarakter van de verschillende rechtsvormen. Zij weegt de scores van de rechtsvormen op de verschillende aspecten van de interne structuur. Deze weging vindt plaats aan de hand van een aantal drijfveren achter de keuze voor een interne organisatiestructuur: flexibiliteit, rechtszekerheid en continuïteit.
Tot slot ontbreekt een bespreking van buitenlandse rechtsvormen die speciaal zijn ontwikkeld voor de samenwerking tussen beroepsbeoefenaren niet. Het onderzoek mondt uit in een analyse van alle uitkomsten, inclusief conclusie en aanbevelingen. De problemen die spelen rond de samenwerking in het beroep en de rechtsvormkeuze is een belangrijk thema, voor zowel de wetenschap als de praktijk. De rechtsvormen en hun specifieke kenmerken worden door de schrijfster scherp tegen het licht gehouden, de weging van alle aspecten geschiedt op heldere en minutieuze wijze. De analyse van de problematiek heeft een originele insteek en de dwarsdoorsnede van het ondernemingsrecht is creatief.
De aanbevelingen in het proefschrift bevatten daarnaast belangrijke onderwerpen, niet alleen voor het vervolg van de wetenschappelijke discussie maar ook voor de advocatuur, het notariaat en de wetgever.
Zowel ten aanzien van aansprakelijkheid(sbeperking) als op het gebied van juridische organisatiestructuur wordt de maatschap als rechtsvorm in toenemende mate als ontoereikend en niet eigentijds ervaren. Bovendien betekent de intrekking van het Wetsvoorstel titel 7.13 dat er, ondanks het initiatief tot het ontwerp van een nieuw (concept)wetsvoorstel door de Werkgroep Personenvennootschappen, op korte termijn geen verandering zal komen. Als gevolg hiervan zoeken beroepsbeoefenaren hun heil in andere (zowel Nederlandse als buitenlandse) rechtsvormen. Het is echter de vraag is of die wel geschikt zijn om de samenwerking door beroepsbeoefenaren toereikend vorm te geven. In haar onderzoek gaat de schrijfster op zoek naar antwoorden op deze vraag.
Bij het zoeken naar die antwoorden maakt zij een uitgebreide, nauwgezette en heldere analyse van de in Nederland beschikbare en geschikte rechtsvormen voor (samenwerkende) beroepsbeoefenaren. Zij toetst deze rechtsvormen aan een drietal factoren die een belangrijke rol spelen bij de keuze voor een rechtsvorm.
Dit zijn: (het kunnen beperken van) aansprakelijkheid, fiscaliteit en juridische organisatiestructuur. Daarnaast beschrijft zij aan de hand van dezelfde keuzefactoren – ter inspiratie en oriëntatie – een aantal buitenlandse rechtsvormen die speciaal zijn ontworpen voor de samenwerking in het beroep.
Van der Waals beschrijft wat zij in haar onderzoek verstaat onder ‘het beroep’, welke beroepsgroepen in het onderzoek betrokken worden, wat het begrip ‘samenwerking’ inhoudt en welke rechtsvormen in het onderzoek met elkaar worden vergeleken. Tevens licht zij de verschillende keuzefactoren nader toe. Speciale aandacht is er voor de aansprakelijkheidsrisico’s die beroepsbeoefenaren lopen. De schrijfster gaat na in hoeverre deze risico’s kunnen worden beperkt bij het gebruik van een bepaalde rechtsvorm. Ook de fiscale gevolgen worden besproken. Aan de hand van de levensloop van een rechtsvorm, bespreekt Van der Waals vervolgens het specifieke rechtskarakter van de verschillende rechtsvormen. Zij weegt de scores van de rechtsvormen op de verschillende aspecten van de interne structuur. Deze weging vindt plaats aan de hand van een aantal drijfveren achter de keuze voor een interne organisatiestructuur: flexibiliteit, rechtszekerheid en continuïteit.
Tot slot ontbreekt een bespreking van buitenlandse rechtsvormen die speciaal zijn ontwikkeld voor de samenwerking tussen beroepsbeoefenaren niet. Het onderzoek mondt uit in een analyse van alle uitkomsten, inclusief conclusie en aanbevelingen. De problemen die spelen rond de samenwerking in het beroep en de rechtsvormkeuze is een belangrijk thema, voor zowel de wetenschap als de praktijk. De rechtsvormen en hun specifieke kenmerken worden door de schrijfster scherp tegen het licht gehouden, de weging van alle aspecten geschiedt op heldere en minutieuze wijze. De analyse van de problematiek heeft een originele insteek en de dwarsdoorsnede van het ondernemingsrecht is creatief.
De aanbevelingen in het proefschrift bevatten daarnaast belangrijke onderwerpen, niet alleen voor het vervolg van de wetenschappelijke discussie maar ook voor de advocatuur, het notariaat en de wetgever.
Original language | Dutch |
---|---|
Awarding Institution |
|
Supervisors/Advisors |
|
Award date | 17 Mar 2017 |
Publisher | |
Print ISBNs | 978-90-13-14302-7 |
Electronic ISBNs | 978-90-13-14303-4 |
Publication status | Published - 17 Mar 2017 |
Bibliographical note
Serie vanwege het Van der Heijden Instituut te Nijmegen ; 139Keywords
- Legal forms
- Professionals
- Partnership
- Liability (to) Limit
- Taxation
- Legal structure
- Corporate Law
- Cooperation
- Optimal